Tekst van lezing tijdens de conferentie Geloven in Opvoeding op 24 januari in Amsterdam.
Vorige week las ik met Ruth en Esra voor het slapen gaan uit de kinderbijbel. Ruth en Esra, onze dochters, zijn 5 jaar. Het verhaal ging over de geschiedenis van Judas: hoe hij de Heere Jezus verraadde en hoe het met hem afliep. Toen ik klaar was met het verhaal gebeurde het: Esra keek van de mooie plaat in de kinderbijbel op, keek me aan en vroeg: “maar papa, waarom ging Judas de Heere Jezus verraden?” En ik, ik eh… zei “tja, dat is wel moeilijk he, tja, dat moest….” en eerlijk gezegd weet ik niet meer hoe ik vervolgens de brug heb geslagen naar het zingen van het avondgebedje. Wel weet ik dat ik met de mond vol tanden stond, en niet in staat in kort bestek een overtuigend antwoord te formuleren.
Esra van 5 stelde de enige juiste vraag. En ik als papa, voor haar de rots in de branding als het om geloofsopvoeding gaat, had geen antwoord. En we gingen samen met Ruth over tot het avondgebed. Als ik dat op me door laat dringen, komt mij dat als heel vreemd over. Heel vreemd. Geloofsopvoeding is dan ook iets heel vreemds. Er wordt nogal eens romantisch gesproken en gedaan over geloofsopvoeding: hoe leuk en bijzonder het is met die kindertjes en hoe fijn het is om het mooiste wat je bezit met hen te delen. En ook, hoe lief en leuk en inspirerend die waarom vragen van onze koters zijn. Nou, doe maar iets minder romantisch. Zeg maar gerust: het is iets geks, iets heel geks.
Het thema van deze conferentie is Geloven in opvoeding, een conferentie over opvoeden met geloof. De vraag die ik in mijn bijdrage wil opwerpen is: kan het ook zonder geloof? Ja, opvoeden zonder geloof: dat kan zeker. Maar ik bedoel eigenlijk: geloofopvoeding zonder geloof: kan dat ook? Om de discussie wat op scherp te stellen: ja, ik denk het wel. Zo gek is geloofsopvoeding namelijk.
Ik ga in deze bijdrage eerst kort in op een definitie van ‘kerk’ die in dit verband van belang is, namelijk: de kerk is een verzameling opvoeders. Vervolgens werk ik een confronterende gedachte uit, namelijk: Geloofsopvoeding is doen alsof God bestaat. Ik sluit af met wat praktische consequenties voor de praktijk van de geloofsopvoeder.
1. De kerk is een verzameling opvoeders
De vraag die vanmiddag wordt opgeworpen is: “wat betekent de kerk voor ouders of andere geloofsopvoeders?” Ik begrijp die vraag wel en ik begrijp ook wel waarom er gesproken wordt over enerzijds de kerk en anderzijds ouders/geloofsopvoeders. Toch wil ik dat onderscheid liever opheffen. Er zijn verschillende manieren waarop over de kerk wordt gesproken: de gemeenschap van gelovigen, de gemeente van Christus, het lichaam van Christus, Gods huis op aarde enzovoorts. Ik zou willen zeggen: de kerk is een verzameling opvoeders.
“De kerk is een verzameling opvoeders” is een verbijzondering van de slogan “De kerk, dat zijn wij”. De gedachte is deze: Het vliegwiel van de geloofsopvoeding en van het geloofsleren is de ontmoeting. Van elke ontmoeting tussen leden van de gemeente, van de kerk, gaat een vormende werking uit. Niet alleen de ontmoeting tussen een vader en zijn dochter. Dat zijn bijzondere ontmoetingen waar geloofsopvoeding plaatsvindt. Het punt hier is dat elke ontmoeting, ook met opvoeders die geen vader of moeder zijn, een opvoedend karakter in zich draagt.
De kerk is een verzameling van mensen in ontmoeting: met God en met elkaar en door die ontmoetingen heen voltrekt zich de geloofsopvoeding. Soms organiseren we ontmoetingen: dan noemen we het bijeenkomsten, kerkdiensten, misschien een keer catechese of een thema-avond. Maar vaker zijn ze ongeorganiseerd, letterlijk terloops, op straat, in huis, als je elkaar van nabij meemaakt.
Veel van wat kinderen leren is door imiteren en gewoontevorming. Daarom zijn die ontmoetingen zo belangrijk. Kerkdiensten zijn daar bijzondere voorbeelden van. Met Ruth zat ik vorig jaar op de tribune in de sporthal temidden van enthousiast aanmoedigende supporters van de twee korfbalteams die op het veld de strijd met elkaar aanbonden. Het was een spannende wedstrijd, nog maar 10 minuten te gaan: toen besloot Ruth een psalm aan te heffen, zomaar spontaan: nou ja, spontaan: ze maakt dat zondag aan zondag mee: psalmen zingen in een mensenmassa. Dus waarom ook niet, nu in de sporthal. Imiteren en gewoontevorming is dat.
Mijn eerste punt is dus dat er geen onderscheid is tussen de kerk en de geloofsopvoeding van ouders. De kerk is een verzameling van mensen-in-ontmoeting en dus een verzameling van opvoeders. Kerk = geloofsopvoeding. Soms georganiseerd, vaker niet.
2. Geloofsopvoeding is doen alsof God bestaat
Kerk = geloofsopvoeding dus. Maar geloofsopvoeding is wel iets heel vreemds. Niet alleen dat verhaal van Judas; die hele geloofsopvoeding is iets geks. Dat wil ik deze middag nog eens op een andere manier verwoorden, namelijk met de stelling: Geloofsopvoeding is doen alsof God bestaat.
2a. Het perspectief van “de omgeving” die niet in God gelooft
Doen alsof God bestaat. Dat is een bijzondere definitie van geloofsopvoeding. Een die u niet zoveel tegenkomt. Toch is het denk ik met zoveel woorden wat iemand die niet in God gelooft zou zeggen over waar u warm van wordt: “U doet alsof God bestaat. Hij bestaat niet, maar u doet alsof dat wel zo is: en dan wordt opvoeding geloofsopvoeding en maakt u uw kinderen op hun beurt weer wijs dat er een God is. Maar dat is natuurlijk een verzinsel, maar goed, u gelooft daar in”. En op zijn gunstigst zegt men daarbij: dat is uw goed recht. Op zijn gunstigst, want op de achtergrond speelt van alles.
Ofwel: Waar zijn ze nu (nog) helemaal mee bezig anno 2014? Dat restant christenen dat nog een christelijke (geloofs)opvoeding wenst te geven aan hun kinderen: die fanatieke inzet voor een achterhaald idee. Kan dat niet eens van het toneel van deze maatschappij verdwijnen?
2b. Het perspectief van mij als geloofsopvoeder: doen wat God vraagt?
Doen alsof God bestaat: ik haal het graag iets dichterbij: niet anderen om ons heen maar wijzelf kunnen op die manier gestalte geven aan geloofsopvoeding. Ik bedoel dit: Geloofsopvoeding is dan veel doen, maar wat vraagt God ons eigenlijk om te doen?
Wat geloofsopvoeders doen is: werkjes maken, zingen, lesjes maken, uitjes doen, clubjes draaien, theetje drinken, limonade schenken, samen bidden misschien, enzovoorts. Ik wil daar niet cynisch over doen, maar toch: wat vraagt God eigenlijk om te doen? Ik deel graag wat van wat ik zelf in persoonlijk bijbellezen ben tegen het lijf gelopen. Wat God mij liet zien, zogezegd. Ik heb in de afgelopen weken een aantal keer in psalm 25 gelezen.
In Psalm 25 staan twee personages centraal. De man die de Heere vreest. En de God van mijn heil. De dichter, de man die de Heere vreest, probeert het verbond van God te bewaren en de getuigenissen van God te bewaren. Die man heeft zijn ogen gericht op God. Die God is de God van zijn heil. En het is een God die leert en onderwijst. En daar bleef ik natuurlijk bij haken: denkend over geloofsopvoeding spitste ik mijn oren: wat zegt deze dichter, deze man over wat God ons wil leren en onderwijzen. Het volgende: God onderwijst de mens om het volgende te verkiezen: de wegen en paden te bewandelen van waarheid, recht, goedertierenheid, oprechtheid en vroomheid.
Als geloofsopvoeder dien je de wegen en paden te bewandelen van waarheid, recht, goedertierenheid, oprechtheid en vroomheid. Boven al het andere moet je dát verkiezen. Dat is nogal wat en de vraag is of die hoge ‘lat’ steeds voor ogen staat. De dichter van psalm 25 voelt zich in ieder geval klein worden: “Heere, laat mij niet beschaamd worden”: De twijfel dus om wat hij er van ‘bakt’ en de angst om zich uiteindelijk te moeten schamen voor wat hij wel en niet gedaan heeft.
Dat gevoel kan je als geloofsopvoeder ook bekruipen: ik heb eigenlijk helemaal niet trouw de bijbel gelezen de laatste tijd. Ik ben niet zo liefdevol geweest. Wat een ellende is er toch eigenlijk in de relaties die ik met anderen heb. Dat is nu niet bepaald het goede voorbeeld dat ik en anderen laten zien. Of denk aan de vele waaromvragen die opkomen ten aanzien van waarheid en recht in jouw leven. Hoe oprecht en vroom ben ik nu eigenlijk?
Kortom: waar ben ik helemaal mee bezig? Doe ik wel de dingen die God vraagt en sta ik straks niet beschaamd te kijken bij wat ik er van gebakken heb? Geloofsopvoeding is dan veel dingen doen, en het lijkt er dan op alsof God bestaat: maar het lijkt er ook nogal eens niet zo op.
En dit brengt me nog een stap verder: Geloofsopvoeding is helemaal iets vreemds als je tot je door laat dringen dat je soms een existentiële twijfel hebt over het bestaan van God.
2c. Het perspectief van mij als geloofsopvoeder: wel doen, maar met twijfel over God
Doen alsof God bestaat: ik haal het nu dus nog veel en veel dichterbij. Niet de samenleving, niet anderen, niet alleen onze kinderen, maar ikzelf sta garant voor de meest fundamentele vraag die op me af komt: bestaat God wel? Dat is soms of vaker dan soms je eigen vraag als geloofsopvoeder.
In de aanwezigheid van deze vraag, van deze Godstwijfel, wordt geloofsopvoeding een praktijk van doen alsof God bestaat. We houden het als hypothese hoog, bij gebrek aan beter en enig ander houvast. En geloofsopvoeding is dan ook uitstralen “stel die lastige vragen maar liever niet”. Dan blijft het veilig: dan kunnen we door met waar we ons veilig bij voelen: werkjes maken, clubjes draaien, foldertjes uitdelen, een gebedje doen, enzovoorts. Ook dit bedoel ik absoluut niet cynisch. Ik vind het vooral belangrijk om ruimte te scheppen voor deze eerlijke gedachte.
Geloofsopvoeding is dan veel doen, in de zin van doenerig, als een kip zonder kop, zonder antwoorden op vragen, ja zonder het toelaten van vragen, uiteindelijk een lege huls: het in stand houden van een cultuurtje dat bestaat uit knutselwerkjes over een God waarvan je je afvraagt of die wel bestaat.
“O God, het zal toch wel waar wezen, en als het waar is, laat het mij toch waarmaken, O God, laat mij niet beschaamd worden.” De woorden uit psalm 25 raken misschien ook wel dit punt van Godstwijfel.
3. Geloofsopvoeding zonder geloof: kan dat?
Geloofopvoeding zonder geloof: kan dat? Ja, ik denk het wel. En ik hoop dat duidelijk is geworden hoe ik dat bedoel: het geloof is niet altijd aanwezig of even sterk aanwezig. Er zijn veel vragen en er is twijfel. Bovendien is er het ongeloof van niet beantwoorden aan Gods roeping. We doen alsof God bestaat. En toch zijn we doende. Met geloofsopvoeding. Ik noemde dat de lege huls.
Laat ik het nu positiever formuleren: het is niet vanwege onze inhoud maar door Gods uitgestrekte arm naar ons toe dat er zoiets als geloofsopvoeding bestaat. In psalm 25 maar ook in het hier en nu is er het verbond: de uitgestrekte arm van God. Dat is niet alleen een arm van God naar het individuele kind en de individuele geloofsopvoeder toe. Het is de uitgestrekte arm die ook gestalte krijgt in de kerk als ruimte en gemeenschap waarbinnen geloofsopvoeding zich voltrekt. En dan zijn we terug bij waar ik mee begon: geloofsopvoeding geschiedt in elke ontmoeting tussen gemeenteleden. Dat is verbond.
Geloofsopvoeders hoeven geen lege huls te vullen. Maar God schept ruimte waarin geloofsopvoeders kunnen leven, geloven en opvoeden. De kijkrichting van de geloofsopvoeder is niet naar het eigen geloof. De kijkrichting van de geloofsopvoeder is naar buiten, naar de ruimte van het verbond en naar omhoog: naar God die zijn hand uitstrekt.
4. Praktische consequenties
Praktisch gezien betekent dit alles drie dingen:
A. Zoek elkaar op, hoe dan ook:
Dat was mijn eerste punt: ontmoeting is het vliegwiel voor geloofsleren en het aangrijpingspunt voor geloofsopvoeding. Ik zeg ‘hoe dan ook’: daar zit heel veel ruimte in en zo bedoel ik het ook: samen met anderen het leven delen.
B. Heb je ogen gericht omhoog, naar God
Ik deelde zojuist iets van wat ik zelf in persoonlijk bijbellezen ben tegen het lijf gelopen. Wat God mij liet zien, zogezegd. Persoonlijke omgang met God: dat is heel belangrijk: persoonlijk bijbellezen, bidden, gericht zijn op God die genadig zich naar jou toewendt, die jou en de jouwen omringt met zijn verbond.
Laat je zelf onderwijzen door God in de richting van waarheid, recht, goedertierenheid, oprechtheid en vroomheid. Dan ontvang jij van God wat kinderen graag ontvangen van jou:
Waarheid en recht in het leven van de geloofsopvoeder beantwoorden aan de kernwaarde ‘zuiverheid’ van kinderen en jongeren
Oprechtheid en vroomheid in het leven van de geloofsopvoeder beantwoorden aan het verlangen van kinderen en jongeren naar voorbeelden.
Goedertierenheid (of liefde) in het leven van de geloofsopvoeder beantwoordt aan het verlangen van kinderen en jongeren om verbonden te zijn.
C. Leef in de genadige ruimte van het verbond en laat de vragen komen.
Geloofsopvoeding kan gestalte krijgen in de vorm van geloofsoverdracht. Van dat overdrachtsmodel willen veel opvoeders maar wat graag loskomen.
Geloofsopvoeding kan ook gestalte krijgen in de vorm van modelfiguur zijn en dus voorbeeld gedrag vertonen. Ik heb, enigszins kritisch, laten zien dat dat nog wel eens een lege huls zou kunnen zijn.
Geloofsopvoeding kan ook gestalte krijgen in de vorm van het onderlinge gesprek over fundamentele vragen: vragen over Judas, over zin, over de bijbel, over het leven op straat, over jezelf en over God. Ik denk dat een uitdaging voor geloofsopvoeding in deze tijd is om vooral die vragen echt naar binnen te laten komen. En te proberen een antwoord te zoeken. Dat zoeken is niet oeverloos, dat mag in de veilige ruimte van het verbond, de veilige ruimte van de geloofsgemeenschap, de kerk, in de ontmoeting tussen kind en ouder/kinderwerker en uiteindelijk ook in de ontmoeting tussen God en opvoeder in de persoonlijke omgang met God.
Ik heb wel eens gezegd: de godsdienstpedagogiek gaat over de ontmoeting tussen verlangen en perspectief. Nu zou ik willen zeggen: geloofsopvoeding is de ontmoeting tussen verlangen en perspectief: de kerk, de geloofsgemeenschap is dan de ontmoetingsplaats. De verlangens hebben betrekking op waarheid, recht, goedertierenheid, oprechtheid en vroomheid: Het perspectief is niet ons lichtende voorbeeld, maar God en zijn verbond.
Dan doen we misschien wel eens alsof God bestaat. Maar dan is er, geloof ik werkelijk, toch sprake van geloofsopvoeding.