kinderen-jongeren-geloof-kerk: wat gebeurt er in onderzoeksland?

research fotoIn Christelijk Weekblad van 21 maart 2014 staat onderstaande bijdrage van mijn hand als voorschot op de studiedag Re-search & Re-act op 28 maart (http://www.ea.nl/researchreact)

Kerkelijk jeugdwerk kan profiteren van wetenschappelijk onderzoek. Er gebeurt op dat terrein van alles in binnen- en buitenland maar wat kan de jeugdwerker er in de praktijk mee? Jos de Kock neemt een voorschot op een studiedag over dat onderwerp.

Op 28 maart vindt in Ede de studiedag Re-search & Re-act plaats. In kort bestek worden daar de laatste onderzoeken op het gebied van jeugd en kerk gepresenteerd aan iedereen die betrokken is bij kinderen en jongeren en de kerk. Bovendien is er aandacht voor de vraag: wat kan ik ermee, als jongerenwerker, predikant, als ouder of als beleidsmaker?

Er komen niet minder dan twaalf onderzoekers aan het woord. Ik mag ingaan op de stand van zaken in onderzoek naar het brede thema van kinderen, jongeren, geloof en kerk. Kinderen in de kerk, jongeren en de toekomst van de kerk, de geloofsopvoeding in het gezin: het zijn geliefde onderwerpen op kerk- en geloofpagina’s, in programma’s en op websites van diverse christelijke media. Maar wat weten we er eigenlijk echt van?

Er is veel ervaringskennis en die is zonder meer van belang. Maar meer systematisch inzicht in de geloofsontwikkeling en geloofsopvoeding van kinderen en jongeren is ook nodig: dat kan dienstbaar zijn aan de praktijk van ouders, vrijwilligers en professionals in de kerk. Ik denk dat er nog ontzettend veel valt te ontdekken.

Wat valt er op dit moment op in onderzoeksland, nationaal en internationaal? Ik kan niet alles de revue laten passeren maar schets drie hoofdlijnen en selecteer daarbinnen een klein aantal voorbeelden van onderzoek.

Een eerste hoofdlijn is dat in internationale onderzoeksliteratuur veelvuldig geschreven wordt over de ‘theologie van jongeren en jongerenwerk’ met vaak het concept discipelschap als onderwerp. Verschillende auteurs proberen het werken met jongeren in de kerk te doordenken vanuit het discipel zijn van Jezus. Kerkelijk jongerenwerk zou dan gericht moeten zijn op het ontwikkelen van een christelijke levenswandel en levenshouding van jongeren.
Bij deze benadering past ook dat de jeugdleider een goed voorbeeld moet zijn: aan hem of haar moeten jongeren kunnen aflezen wat het volgen van Jezus concreet inhoudt.

In een tweede hoofdlijn treedt een aantal centrale thema’s van empirisch onderzoek op de voorgrond. Ik geef hier twee voorbeelden van die thema’s.
Veel onderzoeken leggen het belang bloot van het multisensorische karakter van geloven: niet alleen aandacht voor lezen, praten en denken maar ook concreet ervaren en doen. In dat kader wordt onderzoek gedaan naar de impact en werking van jongerenevents, zoals concerten en festivals, voor het geloven van jongeren. En hoe werken Taizé-vieringen of Passion-uitvoeringen uit op het geloof van jongeren?

Hoe je ook denkt over de vaak gehoorde oproep om meer ‘beleving’ in de kerk, beleving op zichzelf is erg belangrijk voor de geloofsontwikkeling van jongeren. Beleving gaat vaak niet zonder belichaming van geloof. Dat kunnen zichtbare voorbeeldgelovigen in de omgeving van kinderen en jongeren zijn, maar ook rituelen en vieringen in de kerk of het gezin. Zij laten ruimte voor ervaringen en het voelen en uiten van emoties.

Wat is de vormende werking van vieringen, of het nu gaat om een klassieke kerkdienst of een relipopfestival, en welke rol hebben deze in de geloofsontwikkeling van jongeren? Op welke wijze kunnen christelijke rituelen in het gezin gestalte geven aan de geloofsopvoeding?

De laatste vraag raakt aan een ander opvallend thema dat op steeds meer aandacht mag rekenen in het internationale onderzoeksveld: de rol van ouders en het gezinsleven voor de godsdienstige ontwikkeling van kinderen en tieners. Ouders zijn de primaire opvoeders van een nieuwe generatie en in het gezin vindt een belangrijk deel van het leren en geloofsleren plaats.

Daniëlle van de Koot-Dees kwam vorig jaar met een inzichtgevend proefschrift over de rol van geloven in de opvoeding in jonge gezinnen in Amsterdam. Dat onderzoek vraagt om een vervolg. Het belang van de geloofsopvoeding in het gezin neemt alleen maar toe waar in het algemeen de binding met de kerk als instituut afneemt. Hoe kunnen ouders en kerken op nieuwe manieren gestalte geven aan een leergemeenschap voor een nieuwe generatie?
In Nederland zijn relatief nieuwe praktijken als ‘Kerk op schoot’ en Godly Play voorbeelden om in dit kader verder te onderzoeken. Een aantal studenten aan de PThU geeft hier bijvoorbeeld al op kleine schaal uitvoering aan.

Een derde hoofdlijn is de constatering dat er globaal twee manieren zijn waarop het brede thema van kinderen, jongeren, geloof en kerk onderzoeksmatig wordt benaderd. In de eerste benaderingswijze is jongerenwerk ingebed in een kerkelijke geloofsgemeenschap. Voorbeelden hiervan is onderzoek naar catechesepraktijken. In Nederland is daar opvallend veel animo voor.

In de tweede benaderingswijze is jongerenwerk ingebed in universele zingevingsvragen. Vanuit een christelijk perspectief werken met kinderen en jongeren is een bijzondere manier om dienstbaar te zijn aan een nieuwe generatie die zoekt naar zin en betekenis in het leven. Deze benadering sluit een kerkelijke invulling van het jongerenwerk niet uit maar vraagt wel meer oog voor geloven en geloofsgemeenschappen die niet of minder institutioneel verbonden zijn. Een Nederlands onderzoek dat hieraan raakt is het onderzoek van Harmen van Wijnen naar de werking van zogenaamde small groups van jongeren.

Er is veel beweging in het kinder- en jongerenwerk in Nederlandse kerken en een groot aantal organisaties en bewegingen in en om de kerk investeren daarin. In diverse fora, denktanks en netwerken ontmoeten professionals in het kinder- en jongerenwerk elkaar en werken daar aan verbetering en vernieuwing van praktijken van geloofsopvoeding.

Er moet meer en structureel (academisch) onderzoek worden gedaan naar kinderen, jongeren, geloof en kerk. Dit kan gelijk oplopen met wetenschappelijke vorming van toekomstige predikanten en kerkelijk werkers en de beroepsgerichte vorming van alle professionals die zich willen specialiseren in deze thematiek.

Dr. A. de Kock is godsdienstpedagoog en universitair docent aan de Protestantse Theologische Universiteit (www. pthu.nl). Hij is onderzoeker bij het Onderzoekscentrum voor Jeugd, Kerk en Cultuur (www.ojkc.nl) en is hoofdredacteur van Journal of Youth & Theology (www.iasym.net)

 

Niet te romantisch over geloofsopvoeding

Deze blog verscheen als opiniebijdrage in het Nederlands Dagblad van 8 februari 2014.

We doen vaak te romantisch over geloofsopvoeding: wat is het toch geweldig om het mooiste wat je hebt te delen met lieve kindertjes en toffe tieners. Nee dus.

We stellen het ons voor: de moeder, de jongerenwerker of de leraar die daar glimmend met een grote doos staat; rode strik eromheen; en blij dat Pietje is om het cadeau uit te pakken. Maar geloofsopvoeding gaat niet over cadeautjes. Geloofsopvoeding is samen leven en dat is weerbarstig.

Weerbarstig was het ook toen ik dochter Esra van vijf voorlas uit de kinderbijbel. Ik las de geschiedenis van Judas, over zijn verraad en hoe het met hem afliep. Het verhaal was ten einde. ‘Maar papa, waarom ging Judas de Heere Jezus verraden?’ Ik stamelde wat, niet in staat in kort bestek een sluitend antwoord te formuleren, en sloeg ternauwernood een brug naar het avondgebedje. Mooi cadeau is dat.

Nu ja, in de geloofsopvoeding gaat het er niet om dat er op elke moeilijke vraag een antwoord komt. Maar waar gaat het dan wel om? De een zegt dat je kinderen bagage meegeeft: kennis van de Bijbelverhalen en Bijbelse waarden en normen. Een tweede zegt dan dat het uiteindelijk gaat om een relatie met God. En een derde zegt vervolgens: ‘moeten we zo onderhand niet weer eens meer aandacht geven aan kennisoverdracht, want kinderen weten maar weinig meer over wat er in de Bijbel staat’.

Maar dit raakt de kern niet. Geloofsopvoeding is zo weerbarstig, omdat je over Judas vertelt en je de enige juiste vraag van een vijfjarige niet van een bevredigend antwoord kan voorzien. Het is weerbarstig omdat de omgeving je aanstaart en denkt: moet je je kinderen in 2014 nu nog lastigvallen met achterhaalde ideeën over God? En het is weerbarstig omdat de geloofsopvoeder zélf garant kan staan voor de meest fundamentele vraag die op hem afkomt, namelijk: bestaat God eigenlijk wel? In de aanwezigheid van deze Godstwijfel wordt geloofsopvoeding ‘doen alsof God bestaat’; je houdt het als hypothese hoog, bij gebrek aan beter en enig ander houvast.

Ik vind het belangrijk om het weerbarstige van sprakeloosheid, achterhaaldheid, en Godstwijfel eerlijk onder ogen te zien. Daarom kan ik er ook niet zo goed tegen als er te romantisch wordt gedaan over geloofsopvoeding. En daarom zoek ik naar andere woorden, beelden of gedachten die helpend kunnen zijn.

Geloofsopvoeders willen maar wat graag af van het woord ‘geloofsoverdracht’. Geloof is niet over te dragen, zeggen we dan. Een woord als ‘geloofsoverdracht’ heeft plaatsgemaakt voor ‘modelfiguur zijn’. De aandacht is verlegd van de opvoeding naar de opvoeder en van wat je hebt naar wat je doet. Maar de geloofsopvoeder als modelfiguur kan een lege huls worden als voorbeeldig gedrag gepaard gaat met het angstvallig buiten de deur houden van moeilijke vragen en het niet onder ogen zien van twijfel. Dan wordt geloofsopvoeding doenerig: een cultuurtje in stand houden dat bestaat uit knutselwerkjes over een God waarvan je je afvraagt of die wel bestaat.

Geloofsopvoeding is geen knutselwerkje. Zo romantisch is het niet. Geloofsopvoeding gaat niet over het delen van geschenken, verpakt in goed gedrag. Geloofsopvoeding is samen leven in een door God geschonken tijd en ruimte. Het is buiten spelen, buiten onszelf spelen. De geloofsopvoeder deelt samen met kinderen in Gods gave, in Gods verbond. Dat is geen kwestie van overdragen of voordoen, maar van samen spelen.

Ik gebruik bewust het woord ‘spelen’. Spelen is mooi, maar ook weerbarstig. Ik denk dan aan een speeltuin; daar wordt heel veel geleerd. Vallen, opstaan, en weer doorgaan. Gevoel voor afstand en snelheid, maar ook kennis over zwaartekracht en hoe hard stoeptegels kunnen zijn. Ervaring van plezier, pijn en troost en soms de afwezigheid daarvan. En je leert je overgeven aan een wereld die groter is dan de jouwe.

Dat laatste raakt de kern van wat geloofsopvoeding is: dat opvoeders en kinderen zich overgeven aan een wereld die groter is dan eigen twijfel en goed gedrag. Daar past geen doos, laat staan een rode strik omheen.

Deze bijdrage is gebaseerd op een lezing tijdens de Rondom het Kind conferentie (7-8 februari, Lelystad).