God en geloof: begrijpen we er nog iets van?

Onderstaande tekst is een weergave van mijn bijdrage aan de CHE-werkconferentie “Grensoverschrijdend geloven”, gehouden op 13 november 2014 in Ede. Ter gelegenheid van de start van het lectoraat “Geloven in context” van de Academie Theologie aan de CHE.de sloot (2)

God en geloof in het leven van kinderen en jongeren: daar begrijpen we maar weinig van. Kerkmensen niet, en ook theologen niet. Dat komt door twee dingen: (1) Wij denken te veel, en dan vooral over de kerk of geloofsgemeenschap, en (2) we kijken te weinig, en dan vooral naar het leven: het leven van kinderen en jongeren. De belangrijkste kennisuitdaging die ik heb meegebracht is deze: Hoe zijn God en geloven in het leven van kinderen en jongeren te beschrijven en van daaruit óók te begrijpen?

Voor ons huis langs loopt een brede stoep, daarachter een plantsoen en daarachter een sloot. En daar weer achter scheidt een hek de sloot van de weg. Als onze kinderen een balletje trappen op de stoep, belandt de bal onherroepelijk een keer in de sloot. Soms banen zij zich een weg door het plantsoen om de bal aan déze zijde van de sloot uit het water te vissen. Niet zelden begeven zij zich naar de straatkant om gewapend met een bladhark de bal er aan gene zijde uit te vissen. Het volgende gebeurt maar zelden: De kinderen gaan in het plantsoen zitten en gaan met elkaar in gesprek over hoe mooi het zou zijn als de bal niet aan gene zijde van de sloot maar aan deze zijde van de sloot voorbij zou gaan; “het zou het beste voor die bal zijn, het is tenslotte zo’n mooi plantsoen; gene zijde van de sloot, dat kan nooit goed zijn voor een bal, zo vlak langs de weg.”

Wij denken (en praten) te veel over de kerk of de geloofsgemeenschap. Dat is als zitten in het plantsoen aan deze zijde van de sloot. Bijvoorbeeld: Methodes volschrijven over de rijke betekenis van de doop, terwijl aan gene zijde van de sloot kinderen en jongeren zich vertwijfeld afvragen of God eigenlijk wel bestaat.

We kijken te weinig naar het leven van kinderen en jongeren. Nu ja, we kijken nog wel op een afstandje naar gene zijde van de sloot.  Maar om daadwerkelijk wat te zien en te begrijpen van God en geloven in het leven van kinderen en jongeren zullen we moeten omlopen: gene zijde wordt dan deze zijde en we komen in de nabijheid van wat er daadwerkelijk gebeurt. We gaan dan echt zien en begrijpen.

Een jongerenwerker vertelt over een meisje die al het leed dat haar is overkomen niet kan rijmen met God: zij zegt niets te kunnen met het beeld van een toornende en straffende God. De jongerenwerker aan deze zijde van de sloot stelt zichzelf de vraag: hoe kan ik het Godsbeeld van dat meisje toch meer in balans brengen? De vraag aan gene zijde van de sloot is: wat leert de ervaring van dit meisje haar én mij over God en over geloven?

De belangrijkste kennisuitdaging ligt mijns inziens aan gene zijde van de sloot: Hoe zijn God en geloven in het leven van kinderen en jongeren te beschrijven en van daaruit óók te begrijpen? Dat betekent dat we theologie moeten bedrijven vanuit het goed waarnemen van kinderen en jongeren in hun levens, in hun praktijken. En goed waarnemen betekent ook goed luisteren.

Goed waarnemen is een belangrijke (te ontwikkelen) attitude en vaardigheid van de professionele theoloog en vormt de kern van het broodnodige empirisch, praktisch theologisch onderzoek dat aan academies theologie zou moeten plaatsvinden. Werkveld en academie hebben een gezamenlijke taak: een descriptief-empirische taak: we moeten leren goed waar te nemen en God en geloven te ontdekken in de werkelijkheid. God en geloof openbaren zich niet alleen in S/schrift, traditie of in ons denken. God en geloof openbaren zich ook in de empirie.

Hoe ervaren kinderen en jongeren God in het leven? Hoe denken zij over God, geloof, de kerk, het leven, de mens, de wereld, de Bijbel? Wat beleven zij aan vieringen, vormingspraktijken, pastorale praktijken, events en kerkvormen? Theologen doen er goed aan nabij de eigen interpretaties en constructies van kinderen en jongeren ten aanzien van geloven en God te komen. Zowel het theologiseren van kinderen en jongeren zélf, als de uitkomsten van praktisch theologisch praktijkonderzoek en academisch onderzoek voeden meer beschrijvingen, meer inzicht en meer begrip.

Goed waarnemen is de kiem van meer begrip; de vrucht zal moeten zijn het gestalte kunnen geven aan (nieuwe) geloofspraktijken, al dan niet vanuit bestaande kerkgemeenschappen voor een nieuwe generatie kinderen en jongeren. Deze nieuwe generatie groeit in steeds meer gevallen op buiten de randen van traditionele geloofsgemeenschappen. Maar ook daar is het leven van alledag een zoektocht naar zin en betekenis. Vanaf de oever van de traditionele geloofsgemeenschap wordt vaak wat neerbuigend over die universele vraag naar zin en betekenis gesproken. Het gaat tenslotte niet om zin en betekenis maar om het vinden van geloof en God.

Maar, zeg ik dan: de ontwikkeling en vorming van kinderen en jongeren is niet oeverloos. Zoals elke rivier of sloot twee oevers heeft, heeft de stroom van de godsdienstige ontwikkeling er ook twee: die van geloofsgemeenschappen aan de ene kant en die van de verlangens en vragen naar zin en betekenis aan de andere. Willen we uiteindelijk kinderen en jongeren deel laten hebben aan geloofspraktijken van geloofsgemeenschappen dan kunnen we er niet omheen om aan gene zijde van de sloot te gaan zoeken naar God en geloof: door te luisteren, te observeren, te interpreteren en te theologiseren. Daar ben ik vast van overtuigd. Het is doodzonde als we daar niet aan willen, en het getuigt van een hiaat in onze vorming en opleiding als we daar niet aan kunnen.