Deze tekst verscheen als opiniebijdrage in het Nederlands Dagblad van 30 september 2015 en is geschreven naar aanleiding van het publiekscollege dat ik op 30 september hield in de serie colleges ‘Jong en Geloven’ georganiseerd door AKZ+ in samenwerking met Innov8, PraktijkCentrum en Onderzoekscentrum voor Jeugd, Kerk en Cultuur.
Kerken moeten de aandacht voor inwijding in de geloofsgemeenschap niet laten verslappen. Anders heft de kerk zichzelf op, langzaam maar zeker.
In het internationale debat over christelijk jeugdwerk is het een zorg die meer dan eens naar voren wordt gebracht: ‘Er is nog maar weinig aandacht voor de inwijding van een nieuwe generatie in de geloofsgemeenschap’. Ik deel die zorg. Die zorg betreft niet per se alle praktijken van jeugdwerk in Nederland, want er is veel diversiteit; mijn zorg betreft een algemene tendens die ik in kerken en jeugdwerk bespeur.
Met inwijding bedoel ik dat kinderen en jongeren deelgenoot worden gemaakt van het evangelie én deelgenoot van een geloofsgemeenschap die dat evangelie bewaart en doorgeeft. Die geloofsgemeenschap is een voortdurende ontmoeting van mensen rond de verkondiging van het Woord, in praktijken van gebeden, sacramenten, onderling dienstbetoon en dienstbaarheid aan de wereld om haar heen. Inwijding in de geloofsgemeenschap gaat dus verder dan met kinderen en jongeren van gedachten wisselen over God en geloven. Jeugdwerk in de kerk beoogt dan ook niet alleen dat jongeren persoonlijk betrokken raken op het geloof, maar ook dat zij zich verbinden aan een geloofsgemeenschap van waaruit zij op hun beurt weer gestalte geven aan de inwijding van een volgende generatie.
vitale bron
Op verschillende manieren wordt het verslappen van aandacht voor inwijding in kerken en kerkelijk jeugdwerk naar voren gebracht. Er zijn auteurs die beweren dat modern jongerenwerk totaal is vergeten om de geloofsgemeenschap, als vitale bron voor geloven, aan te bieden aan jongeren. Andere auteurs wijzen vooral op het gebrek aan gemeenschap in de kerk en een sterke gerichtheid op individuele navolging van Christus. Zelf constateerde ik onlangs in gesprek met iemand dat het soms als vloeken in de kerk wordt ervaren als je uitspreekt dat je jongeren wil binden aan de lokale gemeente. Het gaat er toch vooral om dat je het contact niet met ze verliest, dan mag je al heel tevreden zijn.
Een aantal ontwikkelingen dragen bij aan het verslappen van aandacht voor inwijding in jeugdwerk in kerken. Deze ontwikkelingen op zichzelf zijn overigens in het geheel niet zorgelijk wat mij betreft. De combinatie ervan vraagt echter wel om een extra inspanning van kerken om aan inwijding van een nieuwe generatie gestalte te geven.
vastzitten
Een eerste ontwikkeling die je ziet, is dat wordt ingezet op vloeibare gemeenschappen rond jongeren, in plaats van op samenzijn in meer institutionele kerkstructuren. Jongeren hebben nog steeds behoefte aan gemeenschap, maar willen er niet voor altijd aan vast zitten en deze gemeenschappen komen op en gaan weer. Door in het jeugdwerk sterker deze tijdelijke groepen en tijdelijke activiteiten te ondersteunen, verschuift het accent van kerkopbouw naar jongerenopbouw. Het gaat mij er niet om dat er te kiezen zou zijn vóór het ene accent en tegen het andere. Punt is dat met deze accentverschuiving het inwijdingsideaal onder druk kan komen te staan.
ouders
Een tweede ontwikkeling is het in toenemende mate inzetten op ouders als primair verantwoordelijken voor het geloofsonderricht in de kerk en het jeugdwerk. Niet de gespecialiseerde jongerenwerker of catecheet, maar vader en moeder dienen in de gemeente het voortouw te nemen. Ouders worden de nieuwe jeugdwerkers zogezegd. En predikanten en jeugdleiders zullen de aandacht moeten verdelen over enerzijds het direct werken met kinderen en jongeren en anderzijds de toerusting van ouders in de geloofsopvoeding. Het is echter de vraag of het ideaal van inwijding vanzelfsprekend hoog gehouden wordt door alle ouders. Veel ouders zijn zich zelf al losser gaan opstellen ten opzichte van de eigen kerk als geloofsgemeenschap. Veel ouders vinden het, begrijpelijk, al heel wat als er met hun kinderen en jongeren over het evangelie van gedachten gewisseld wordt. En wat te denken van de groep ouders die zelf het geloven vaarwel aan het zeggen zijn? Kortom: ook hier zou inwijding om begrijpelijke redenen zomaar buiten het vizier kunnen raken.
missionaire praktijk
Een derde ontwikkeling is de toegenomen aandacht voor missionaire dienstbaarheid in het kerkelijk jeugdwerk. In het missionaire jongerenwerk wordt dikwijls niet een inwijding in een bestaande geloofsgemeenschap beoogd, wel het delen of belichamen van het evangelie temidden van allerlei levensvragen en -ervaringen van individuele jongeren. Ook hier geldt: binding aan een bestaande geloofsgemeenschap bevindt zich veelal buiten het vizier. Wel ontstaan in de missionaire praktijk meer dan eens nieuwe vormen van geloofsgemeenschap buiten bestaande kerkstructuren om. Maar ook hier is de vraag in hoeverre inwijding van weer een volgende generatie tot het DNA van die nieuwe, soms tijdelijke, gemeenschappen zal behoren.
Wil de aandacht voor inwijding van kinderen en jongeren niet verslappen, dan zullen kerken meer dan ooit een extra inspanning moeten leveren. Ik pleit voor een breed gesprek in Nederland van jongerenwerkers en leidinggevenden in kerken rond de vraag hoe inwijding van een nieuwe generatie op de agenda blijft van geloofsgemeenschappen. Er is geen ‘one size fits all-recept’. Dat is zeker. Wel een paar ingrediënten: een voortdurende ontmoeting van jongeren rond de verkondiging van het Woord, in praktijken van gebeden, sacramenten, onderling dienstbetoon en dienstbaarheid aan de wereld om hen heen.
dr. A. (Jos) de Kock is godsdienstpedagoog en als universitair docent verbonden aan de Protestantse Theologische Universiteit en het Onderzoekscentrum voor Jeugd, Kerk en Cultuur