Eind vorig jaar verscheen een Handelingen themanummer over ‘theologiseren met kinderen’. In het inleidende artikel belichten Annemie Dillen en ik een aantal recente ontwikkelingen met betrekking tot theologiseren met kinderen. Deze inleiding is hier te lezen (Dillen, A., & De Kock, A. (2015). Theologiseren met kinderen: recente ontwikkelingen. Handelingen, 42(4), 3-6.)
In hetzelfde themanummer schreef ik een bijdrage over theologiseren met kinderen als construerende theologie. De tekst van dit artikel is nu hieronder in zijn geheel te lezen.
Theologiseren met kinderen als construerende theologie
Jos de Kock
Deze tekst is gepubliceerd als:
De Kock, A. (2015). Theologiseren met kinderen als construerende theologie. Handelingen, 42(4), 59-66.
Inleiding
Theologiseren met kinderen past in de groeiende aandacht voor de ontwikkeling van religiositeit bij kinderen en jongeren en voor de levensbeschouwelijke en godsdienstige opvoeding van deze kinderen en jongeren. In dit artikel wil ik beschrijven hoe theologiseren met kinderen een vorm van construerende theologie is. Ik bedoel daarmee: een theologie die wordt opgetrokken op het fundament, de basis van de waarneming van de empirische werkelijkheid. Theologiseren met kinderen beschouw ik dan als een vorm van onderzoek doen, in het bijzonder een vorm van empirische, praktische theologie beoefening.
Theologiseren met kinderen als een vorm van academisch onderzoek en academische reflectie is volgens Dressler (2014) een van de drie uitwerkingen die aan theologiseren met kinderen kan worden gegeven. Een tweede manier is theologiseren van kinderen bezien als de vrije, ongestuurde communicatie tussen kinderen en van kinderen met volwassenen over religieuze thema’s. Een derde manier is theologiseren met kinderen als een didactische keuze in onderwijsleersituaties.
Dit artikel focust dus op de eerste uitwerking: theologiseren met kinderen als een bijzondere vorm van praktisch theologische studie naar kinderen in relatie tot geloof en God. Dressler (2014) betoogt dat de toegenomen aandacht voor theologiseren met kinderen verband houdt met een verscherping van de subject oriëntatie in de godsdienstpedagogiek. Mijn academische interesse voor theologiseren met kinderen komt vooral voort uit de meta-theoretische assumptie dat God zich openbaart in particuliere ervaringen van mensen, ook van jongeren en kinderen.
De academische aandacht voor theologiseren met kinderen sluit aan bij recente pleidooien van academici die betrokken zijn in empirisch onderzoek naar jongeren en religie. Zo betoogt Schweitzer (2014) dat om religie beter te begrijpen, empirisch onderzoekers open moeten zijn voor speciale ervaringen en eigen concepties van kinderen en jongeren en niet een ‘volwassen’ conceptie van religie leidend moeten laten zijn in hun waarnemingen en reflecties (hij gebruikt voor dat laatste het woord “adultocentrism”). En Faix (2014) betoogt dat in empirisch praktische theologisch onderzoek moet worden aangesloten bij het vermogen van jonge mensen om zich uit te spreken over hun eigen geloofsconstructies.
In lijn met auteurs als Schweitzer en Faix betoog ik in dit artikel dat theologiseren met kinderen een vorm van construerende theologie is die academische openheid betracht ten aanzien van geloofsconstructies en het religieus zelfverstaan van jonge mensen. De vraag die ik daarbij wil beantwoorden luidt: Wat zijn de belangrijkste kenmerken van theologiseren met kinderen als construerende theologie? Om die vraag te beantwoorden ga ik eerst in op de kerntaken van de praktisch theoloog die actief is in het veld van kinderen, jongeren en geloofspraktijken. Vervolgens beschrijf ik twee voorbeelden van praktisch theologisch onderzoek binnen het Onderzoekscentrum voor Jeugd, Kerk en Cultuur (zie http://www.ojkc.nl), die iets duidelijk maken van wat ik bedoel met construerende theologie. Hoewel de voorbeelden gaan over onderzoek naar (werken met) jongeren, zijn ze instructief in verband met theologiseren met kinderen. Tot slot presenteer ik op grond van de kerntaken van de praktisch theoloog en de twee voorbeelden van onderzoek een overzicht van belangrijke kenmerken van theologiseren met kinderen als construerende theologie.
Kerntaken van de praktisch theoloog in het veld van kinderen, jongeren en geloofspraktijken
Het object van praktische theologie is de religieuze praxis (Ganzevoort & Roeland, 2014) en haar strategische doel is het beschrijven, verklaren en uiteindelijk verbeteren van die religieuze praxis (Heimbrock, 2011). Maar wat is de precieze rol of taak van de praktisch theoloog in de discipline van de praktische theologie? Osmer (2005, 2008) onderscheidt vier taken voor de praktisch theoloog: de (a) de descriptief-empirische taak, (b) de interpretatieve taak, (c) de normatieve taak en (d) de pragmatische taak. In wat nu volgt leg ik deze onderscheiden taken kort uit door ze meteen te betrekken op de praktisch theoloog die werkzaam is in het veld van kinderen, jongeren en geloofspraktijken. En dan begin ik bij de pragmatische taak. Want dat is waar veel professionals ook veelal starten: de uitdaging om programma’s en activiteiten te bieden voor kinderen en jongeren in en om de kerk.
De pragmatische taak van de praktisch theoloog behelst het ontwerpen of daadwerkelijk gestalte geven aan de religieuze praxis. Theologen en professionals die bijvoorbeeld in de kerk werken met kinderen en jongeren organiseren allerlei activiteiten met of voor de doelgroep. En dat is in veel gevallen niet zomaar een programma afdraaien maar in de woorden van Osmer (2005) een ‘kunst’: in de pragmatische taak is de kinderwerker als een kunstenaar die in de studio bezig is praktijken te ontwerpen, te ontwikkelen, en uit te proberen: een werkelijk creatief proces dus.
De normatieve taak van de praktisch theoloog behelst het normeren van de religieuze praxis. Hierbij spelen (theologische) ideeën over hoe de praxis zou moeten zijn een rol; ook normatieve uitgangspunten uit andere disciplines kunnen betrokken zijn, zoals bijvoorbeeld opvoedingsidealen uit de pedagogiek. Theologen en professionals die in het veld van kinderen, jongeren geloofspraktijken werkzaam zijn, hanteren impliciet of expliciet normerende kaders. Deze variëren van theologische uitgangspunten als ‘God is liefde’ tot meer pedagogisch gestoelde overtuigingen als autonomievergroting als vormingsdoel.
De praktisch theoloog die de interpretatieve taak ter hand neemt gaat na waarom de dingen gebeuren zoals ze gebeuren. De jongerenwerker analyseert zijn ervaringen met en waarnemingen van de tieners waarmee hij werkt en probeert verbanden te leggen en verklaringen te zoeken voor gedrag . Naast theologische interpretaties bedient de praktisch theoloog zich ook van andere disciplines, zoals uit de sociale wetenschappen. Bij deze taak is de praktisch theoloog dus vaak interdisciplinair bezig. Inzichten uit de ontwikkelingspsychologie (hoe vind ik aansluiting bij de ontwikkelingsfase van een kind), de antropologie (hoe functioneert groepsdynamiek in deze leeftijdsgroep) of de sociologie (wat is kenmerkend voor de jongerencultuur vandaag) worden ingezet.
De kern van de descriptief-empirische taak van de praktisch theoloog is goed waarnemen. De theoloog of professional die betrokken is in het werken met kinderen en jongeren kijkt goed om zich heen, observeert en luistert: hoe zien geloofspraktijken van deze jongeren eruit? Hoe reageren deze kinderen op hun omgeving? Hoe verwoorden zij precies hun existentiële ervaringen? Het is deze descriptief-empirische taak van de praktisch theoloog die van wezenlijk belang is in wat ik noem een construerende theologie. Kindertheologie als construerende theologie wordt opgetrokken op het fundament, de basis van de waarneming van de empirische werkelijkheid. Maar waarom zou je dat doen? Waarom zou je dat als predikant, als kinderwerker of als leraar doen? Het antwoord op die vraag heeft te maken met mijn meta-theoretische assumptie dat God zich openbaart in particuliere ervaringen van mensen, ook van jongeren en kinderen. Dat is een theologische positie van waaruit je de waarneming van de empirische werkelijkheid verwerkt in onderzoek en praktijk van de praktisch theoloog.
Zo’n theologische positie is bepalend voor de wijze waarop de praktisch theoloog zijn taken uitvoert. Behalve het onderscheiden van vier taken van de praktisch theoloog maakt Osmer (2011) namelijk ook duidelijk dat de precieze invulling die aan die vier taken wordt gegeven mede bepaald wordt door afwegingen op het meta-theoretische niveau. Het gaat dan om afwegingen ten aanzien van de verhouding tussen theorie en praktijk, je bronnen van rechtvaardiging of verantwoording (sources of justification), de wijze waarop al dan niet verschillende (wetenschaps)disciplines op elkaar betrokken worden en grondleggende theologische overtuigingen. Ten aanzien van de sources of justification is mijn overtuiging dat God zich niet slechts openbaart in Schrift, in de traditie of in de rede maar ook in de ervaring. God openbaart zich in de empirische werkelijkheid van het hier en nu. Vanuit die theologische rationale is die descriptief-empirische taak van de praktisch theoloog zo wezenlijk en grondleggend voor een kindertheologie als construerende theologie.
Door zowel als academicus als professional kinderen en hun geloofspraktijken goed waar te nemen open je de mogelijkheid sporen van God te ontdekken en dus theologie te ontwikkelen. Ook de ervaringen van jonge mensen kunnen zo een source of justification worden die gebruikt kan worden in de “kunststudio” van de theoloog en daar in gesprek gebracht kan worden met andere bronnen, zoals bijbels-theologische overwegingen of meer systematische overwegingen. Deze theologische positie sluit aan op bijvoorbeeld de praktisch theologische methode van Miller-McLemore (2003) die de grondslag vormde voor haar boek Let the children come en die van Mercer (2005) in haar boek Welcoming children.
Voorbeeld 1: onderzoek naar youth worship
Wat precies bedoeld wordt met construerende theologie kan geïllustreerd worden aan de hand van een net afgerond promotieonderzoek bij het OJKC naar youth worship in de protestantse context. Hoewel dit voorbeeld en het tweede voorbeeld dat volgt in de volgende paragraaf gaan over onderzoek naar (werken met) jongeren, zijn ze instructief in verband met theologiseren met kinderen. Het onderzoek dat in deze paragraaf centraal staat is gedaan door Ronelle Sonnenberg en ik ga hier in op een specifiek deel van haar onderzoek dat is gepubliceerd als “God in youth worship” in Jaarboek Liturgie (Sonnenberg, 2014).
De centrale vraag in dit deel van het onderzoek was: hoe wordt God bemiddeld in youth worship en geïnterpreteerd door jongeren? Met het oog op deze vraag is in de periode 2007 – 2012 empirisch onderzoek verricht naar de participatie van jongeren aan diverse vormen van youth worship, zowel landelijke events, zoals het Flevo festival, als lokale events, zoals een jeugddienst in de plaatselijke gemeente. Een belangrijke metatheoretische overweging bij dit onderzoek was dat door het zorgvuldig waarnemen van deze geloofspraktijken en het luisteren naar wat jongeren daarover teruggeven in het etnografisch onderzoek we iets van Gods openbaring op het spoor kunnen komen.
De uitkomsten van het onderzoek laten zien dat jongeren God en het vieren tijdens youth worship op verschillende manieren percipiëren. Er is een groep jongeren die ervaart dat God aanwezig is. Deze jongeren hebben niet alleen de overtuiging van God als de aanwezige God maar zeggen deze aanwezigheid daadwerkelijk te ervaren in de liturgie. Er blijkt ook een groep jongeren te zijn die met een zekere twijfel spreken over God in de youth worship. Deze jongeren zien God en geloven als een zoektocht en hun ervaring is de ervaring van ‘God als een vraag’. En er blijkt een groep jongeren te zijn die geen relatie leggen tussen God en youth worship. Zij nemen naar eigen zeggen ‘gewoon’ deel aan een event en zijn niet bewust erop uit deze deelname aan God of Godservaringen te koppelen.
Het construeren van theologie in dit deel van het onderzoek naar youth worship start nadrukkelijk bij het goed waarnemen van geloofspraktijken van jongeren en goed luisteren naar wat jongeren zelf daarover teruggeven in het veldwerk. Dat leidde globaal tot de observatie van drie typen ervaringen: Een God als de aanwezige ervaring, een God als vraag ervaring en een ‘gewoon meedoen’ ervaring. Vervolgens is hier de vraag wat deze ervaringen en observaties leren over de bemiddeling of openbaring van God in het leven van jonge mensen. Hier start construerende theologie, namelijk met theologische vragen als: Kunnen we spreken over God als de aanwezige? Is er een God als Iemand waarnaar gegist of gezocht wordt? En: waar is God in de ‘gewoon meedoen’ ervaring? Of kun je die vraag eigenlijk niet stellen als je zo dicht mogelijk bij de ervaringen van jongeren wilt blijven?
Sonnenberg (2014) geeft aan dat voor het beantwoorden van dit soort vragen een ‘nieuwe’ interpretatieve en normatieve theologisch taal nodig is, die zo dicht mogelijk aanligt tegen de particuliere ervaringen van jongeren zelf. Allereerst gaat het dan om taal van jongeren zelf waarmee zij al dan niet religieus kunnen duiden wat zij ervaren in youth worship. Maar vervolgens gaat het dus ook om taal die praktisch theologen moeten zoeken waarmee deze ervaringen kunnen worden beschreven en theologisch bereflecteerd.
Voorbeeld 2: een reviewstudie naar het concept leren
Een reviewstudie naar hoe het concept leren wordt gebruikt in praktisch theologische studies naar geloofspraktijken van jonge mensen illustreert tevens de aard en het belang van construerende theologie. Deze review studie is door ondergetekende uitgevoerd bij het OJKC en had als doel in kaart te brengen op welke verschillende manieren leren in praktisch theologische studies naar geloofspraktijken van jonge mensen wordt gebruikt, beschreven of onderzocht en ook in verband gebracht wordt met het concept geloven (De Kock, 2015b). Uit de studie blijkt dat het concept op heel verschillende manieren wordt gebruikt en dat het niet gemakkelijk is om de essentie van leren in het verband van geloofspraktijken te benoemen. Tegelijkertijd wordt leren theologisch gesproken doorgaans wel als heel belangrijk, namelijk als kernfunctie van geloofsgemeenschappen gezien. Zo blijken er vier typen beschrijvingen van leren onderscheiden te kunnen worden. Samengevat: leren is een (a) relationeel proces, (b) een proces waarbij belangrijke principes van geloven worden verworven, (c) subjectief constructieproces van het (religieuze) zelf, en (d) een vorm van geloven in actie.
De reviewstudie legt behalve beschrijvingen van het concept leren verschillende interpretaties, normatieve posities en strategische overwegingen ten aanzien van leren bloot, zoals deze in verschillende praktisch theologische studies besloten liggen. Daarbij wordt vastgesteld dat reflecties over leren in de gereviewde studies slechts zeer ten dele gebaseerd zijn op directe interacties met of observaties van jongeren of kinderen zelf. In een van de gereviewde studies waarin dat wel gebeurde komen jongeren die als jongerenwerker actief zijn in een missionaire praktijk aan het woord (De Kock, 2015a). De onderzoeksvraag is: hoe kunnen religieuze leerprocessen in jongerenwerk in de missionaire context en het begeleiden van die leerprocessen godsdienstpedagogisch worden begrepen? De hoofdconclusie van het onderzoek was dat de ervaringen van deze jongerenwerkers zelf laten zien dat leerprocessen zijn gesitueerd in de ontmoeting: de ontmoeting tussen jongeren en jongerenwerker, de ontmoeting opgevat als samen leven en dingen ondernemen, en de ontmoeting opgevat als uitwisseling van gedachten en ervaringen ten aanzien van persoonlijke, maatschappelijke of existentiële issues.
Uit zorgvuldig luisteren en observeren blijkt in de context van deze jongerenwerkers dus dat leren in essentie een proces van ontmoeting is. De collega professional die samen met deze jongerenwerkers aan de slag gaat met de pragmatische taak om het missionaire werk verder door te ontwikkelen doet er als construerende theoloog goed aan om deze waarneming als uitgangspunt te nemen: het religieuze leren blijkt zich hier te openbaren als ontmoeting, als een sociaal en relationeel proces dus. Dat is werkelijk een ander startpunt dan leerprocessen te zien als een cognitief verwerkingsproces bijvoorbeeld. Bovendien leidt het serieus nemen van deze ervaring en waarneming tot het stellen van uitdagende theologische vragen die het ontwikkelen van geloofspraktijken ten goede komen. Twee voorbeelden: is het ultieme doel van leren de ontmoeting zelf of bijvoorbeeld het inwijden in een geloofsgemeenschap? Moeten de verlangens en concerns van jongeren als uitgangspunt genomen worden in de ontmoeting en dus in het leren of moet het uitgangspunt gezocht worden in de proclamatie van het Evangelie?
Kenmerken van theologiseren met kinderen als construerende theologie
In dit artikel beoog ik het theologiseren met kinderen te bezien als een vorm van construerende theologie. Ik denk dat de kenmerken van zo’n theologie, die ik hieronder uitwerk, ook betrekking kunnen hebben op (praktische) theologie in verband met andere leeftijdsgroepen en andere onderzoeksthema’s. In dit artikel beperk ik mijn uitwerking echter tot de thematiek van theologiseren met kinderen. Het gaat dan om een theologie die academische openheid betracht ten aanzien van geloofsconstructies, geloofspraktijken en het religieus zelfverstaan van jonge mensen. De centrale vraag is: wat zijn de belangrijkste kenmerken van theologiseren met kinderen als construerende theologie? Op grond van de kerntaken van de praktisch theoloog en de twee illustraties van praktisch theologisch onderzoek kom ik tot de volgende belangrijke kenmerken van theologiseren met kinderen als construerende theologie:
– Theologische rationale: God openbaart zichzelf in de empirische wereld: niet alleen in Schrift, traditie of rede maar ook in ervaringen; in het bijzonder ook in ervaringen van kinderen.
– Bron van (theologische) kennis: de empirische wereld en dus ook de ervaringen van kinderen zelf zijn een belangrijke bron voor het verkrijgen van inzicht in God en geloof in het leven en geloofspraktijken van kinderen.
– Ervaringen in debat: inzichten verkregen uit de empirie, uit ervaringen moeten in gesprek gebracht worden met andere sources of justification zoals bijbels-theologische of systematisch theologische overwegingen en verklarende theorieën uit andere disciplines dan de theologie.
– Waarneming eerst: principieel startpunt voor dit debat is voor theologen betrokken in kindertheologie als construerende theologie de waarneming: de waarneming van kinderen in/en hun geloofspraktijken.
– Vaardigheid 1: Kindertheologie als construerende theologie vraagt van de theoloog de vaardigheid van het zorgvuldig observeren.
– Vaardigheid 2: Kindertheologie als construerende theologie vraagt van de theoloog de vaardigheid van het zorgvuldig luisteren.
– Taal: De theoloog die betrokken is in Kindertheologie is voortdurend taal aan het leren waarmee openbaringen van God en ervaringen van geloven kunnen worden beschreven en theologisch kunnen worden bereflecteerd, op zo’n manier dat deze aansluiting vinden met de particuliere ervaringen van kinderen.
– Verrijken van de religieuze praxis: Zorgvuldig observeren en luisteren, het zorgvuldig registreren van de stemmen van kinderen is voorwaardelijk voor adequate interpretaties en normatieve reflecties, of in andere woorden: is voorwaardelijk voor goede theologie, die uiteindelijk leidt tot het verrijken van de religieuze praxis van kinderen.
In samenlevingen waar traditionele religieuze stelsels en kerkelijke instituten aan betekenis inboeten wordt het des te meer belangrijk om het religieuze zelfverstaan van jonge mensen letterlijk aan het woord te laten komen. Niet alleen om daarmee kinderen en jongeren beter te kunnen begrijpen, maar ook om God beter te kunnen begrijpen. Dat laatste, althans, als je theologische positie is dat God zich laat kennen in particuliere ervaringen van mensen, ook van jongeren en kinderen. Dat is overigens iets anders dan te zeggen dat elke ervaring een Godsopenbaring is. Het gaat fundamenteel om de mogelijkheid open houden voor het vinden van sporen van God. Construerende theologie zoals voorgesteld staat niet gelijk aan waarnemen, maar neemt waarnemen als een fundamenteel uitgangspunt voor theologiseren. In dat proces zullen waarnemingen zoals gezegd in gesprek gebracht moeten worden met (theologisch) normatieve en verklarende overwegingen van de praktisch theoloog.
Ik denk dat kindertheologie als construerende theologie een theologische onderneming is die aansluit bij de uitdagingen van geloofsgemeenschappen en in het bijzonder kinderwerkers die in een sterk seculariserende context aan het werk zijn. Kindertheologie als construerende theologie helpt ook academici om theologie met de realiteit van vlees en bloed, van het hier en nu in contact te brengen en te houden. Bovendien kan kindertheologie als construerende theologie uiteindelijk dienstbaar zijn aan kinderen om taal te ontwikkelen waarmee zij kunnen communiceren over wat zij als essentieel ervaren in het leven van nu en van later.
Kindertheologie als construerende theologie is mogelijk wat Ward (2008) beschrijft als een theologie opgevat als “participeren in God”. De theologische reflectie van praktisch theologen is volgens Ward (2008) tegelijk een ontmoeting met sociale en culturele vormen van geloven als een tasten naar God in en door deze vormen van geloven. Tegelijkertijd moet benadrukt worden dat ervaringen in geloofspraktijken niet noodzakelijkerwijs (volledig) samenvallen met hoe God is en hoe Hij zichzelf openbaart (Sonnenberg, 2014). Het is inderdaad ‘tasten’ in de kindertheologie. Kindertheologie als construerende theologie verwijst dus ook naar een theologie die principieel voortdurend under construction is.
Literatuur
De Kock, A. (2015a). Being church by religious learning at the street level. Accepted for publication in Ecclesial Practices.
De Kock, A. (2015b). What about learning in practical theological studies? Toward more conceptual clarity. SAGE OPEN, 5(2), DOI: 10.1177/2158244015592682.
Dressler, B. (2014). Zur Kritik der >>Kinder- und Jugendtheologie<<. Zeitschrift für Theologie und Kirche, 111, 332-356.
Faix, T. (2014). Semantics of faith. Methodology and results regarding young people’s ability to speak about their beliefs. Journal of Empirical Theology, 27, 36-56.
Ganzevoort, R.R., & Roeland, J. (2014). Lived religion: the praxis of practical theology. International Journal of Practical Theology, 18(1), 91-101.
Heimbrock, H.G. (2011). Practical theology as empirical theology. International Journal of Practical Theology, 14, 153-170.
Mercer, J.A. (2005). Welcoming children. A practical theology of childhood. St. Louis, Missouri: Chalice Press.
Miller-McLemore, B.J. (2003). Let the children come. Reimagining childhood from a Christian perspective. San Fransisco, CA: Jossey-Bass.
Osmer, R.R. (2005). The teaching ministry of congregations. Louisville: Westminster John Knox Press.
Osmer, R.R. (2008). Practical theology. An introduction. Grand Rapids / Cambridge: William. B. Eerdmans Publishing Company.
Osmer, R.R. (2011). Practical theology: a current international perspective. HTS Teologiese Studies/ Theological Studies, 67(2), #Art. 1058, 7 pages. http://dx.doi.org/10.4102/hts.v67i2.1058
Schweitzer, F. (2014). Religion in childhood and adolescence: how should it be sutided? A critical review of problems and challenges in methodology and research. Journal of Empirical Theology, 27, 17-35.
Sonnenberg, P.M. (2014). God in youth worship. Jaarboek voor Liturgieonderzoek, 30, 223-241.
Ward, P. (2008). Participation and mediation. A practical theology for the liquid church. London: SCM Press.
Over de auteur
Dr. A. (Jos) de Kock is godsdienstpedagoog en als Universitair Docent praktische theologie verbonden aan de Protestantse Theologische Universiteit (PThU, http://www.pthu.nl). Hij is onderzoeker bij het Onderzoekscentrum voor Jeugd, Kerk en Cultuur (www.ojkc.nl) en Chief Editor van Journal of Youth & Theology (www.brill.com/jyt).
Geef een reactie