Christelijke volwassenheid? Over doelen in kerkelijk of christelijk jongerenwerk.

Wat is het doel van kerkelijk of christelijk jeugdwerk? Als je deze vraag stelt aan tien jeugdwerkers of aan tien voorgangers of aan tien jongeren: je krijgt vermoedelijk tien verschillende antwoorden. Hoewel je overeenkomsten zal ontdekken in de antwoorden, zal ieder antwoord een eigen accent kennen. Zomaar wat voorbeelden: in kerkelijk jeugdwerk draait het om het ontwikkelen van geloof. Het gaat in het christelijk jongerenwerk om het ontdekken van eigenwaarde. Het gaat erom dat jongeren liefde en geborgenheid ervaren. Het gaat uiteindelijk om de navolging van Christus.

Achter al deze antwoorden kunnen beelden over christelijke volwassenheid schuil gaan. Wat betekent het om als christen je te ontwikkelen naar een volwassen ‘status’? Ook het antwoord op die vraag kent vele verschillende antwoorden. Deze brede waaier aan beelden over doelstellingen en volwassenheidsidelan kom je niet alleen tegen in praktijken van jongerenwerk maar ook in de youth ministry onderzoeksliteratuur. Om daar wat meer zicht op te krijgen, en orde te scheppen, voerde ik een literatuurreview uit: een onderzoek naar wetenschappelijke studies die tussen 1996 en 2021 in peer-reviewed tijdschriften verschenen en raken aan het thema doelen van kerkelijk of christelijk jongerenwerk.

De uitkomsten van de reviewstudie zal ik binnenkort op een conferentie van de International Association for the Study of Youth Ministry in Atlanta (V.S.) presenteren. In deze blog lees je alvast een samenvatting.

Conclusie één: je vindt een enorme variëteit aan doelen van kerkelijk/christelijk jongerenwerk en/of een enorme variëteit aan hoe deze doelen worden verwoord.

Conclusie twee: de doelen kunnen globaal in drie categorieën worden ingedeeld: (a) doelen in het domein van spirituele ontwikkeling, (b) doelen in het domein van persoonlijke ontwikkeling en (c) doelen in het domein van sociale ontwikkeling. Doelen met betrekking tot spirituele ontwkkeling hebben te maken met bijvoorbeeld: ontwikkeling van geloof; vorming van identiteit (“in Christus zijn), op Christus gaan lijken; discipelschap; en het doormaken van spirituele groei. Doelen met betrekking tot persoonlijke ontwikkeling hebben te maken met zaken als ontwikkelen van zelfbewustzijn, reflexiviteit en het ontwikkelen van moreel en ethisch denken. Het domein van sociale ontwikkeling heeft betrekking op doelen die gaan over het ervaren van verbondenheid, het ontwikkelen van vertrouwen in de ander, het vermogen om te zorgen, sociale rechtvaardigheid en verzoening.

Conclusie drie: voor alle (categorieën) doelen geldt dat zij op twee manieren gericht kunnen zijn. De meest voorkomende gerichtheid die je in de literatuur aantreft is die van jongerenwerk dat bijdraagt aan de individuele ontwikkeling van individuele jonge mensen. Veel minder vaak zien we in de literatuur bereflecteerd dat doelen gericht kunnen zijn op de communale of gemeenschapsontwikkeling van de kerk of de geloofsgemeenschap.

Conclusie vier: we zien twee benaderingen van hoe het domein van spirituele ontwikkeling in verband staat tot de domeinen van persoonlijke ontwikkeling en sociale ontwikkeling. Door sommige auteurs wordt spirituele ontwikkeling als domein naast die van persoonlijke en sociale ontwikkeling geplaatst. Spirituele ontwikkeling onderscheidt zich van de andere domeinen doordat het is geworteld in een religieuze bron: een geloof in God of het transcendente. In deze benadering is het domein van spirituele ontwikkeling nevengeschikt aan andere domeinen van ontwikkeling (persoonlijke en sociale ontwikkeling) en alle samen vormen ze het geheel van menselijke ontwikkeling. Andere auteurs kiezen voor een tweede benadering waarbij spirituele ontwikkeling als een alles bepalende dimensie van menselijke ontwikkeling wordt opgevat. In deze benadering moeten doelen op het gebied van spirituele ontwikkeling holistisch worden begrepen. Deze holistische benadering heeft twee consequenties: spirituele ontwikkeling is in wezen de kern of het meest sturende onderdeel van menselijke ontwikkeling; en spirituele ontwikkeling omvat of kleurt de ontwikkeling in de andere domeinen van persoonlijke ontwikkeling en sociale ontwikkeling.

De uitkomsten van deze reviewstudie reopt een aantal vragen voor verder onderzoek op. Bijvoorbeeld: welke volwassenheidsidealen of concrete doelstellingen komen meer en minder voor in praktijken van kerkelijk/christelijk jeugdwerk en hoe kan diversiteit op dit punt worden verklaard? Op welke wijze hebben bijvoorbeeld theologische overwegingen daarin een rol; en/of welke andere factoren zijn bepalend? Een ander voorbeeld: is in de praktijk vast te stellen (en zo ja, hoe) of doelen op het gebied van spirituele ontwikkeling of groei worden bereikt? Welke betekenis kan dat hebben voor onderzoek naar de werking en effectiviteit van diverse vormen van kerkelijk/christelijk jongerenwerk en het ontwikkelen van onderzoekstinstrumenten daarvoor?

Prof. Dr. Jos de Kock

Hoogleraar Praktische Theologie, ETF Leuven.

Van wie zijn de kinderen?

Whose children are they?

Dat is de titel van de jaarlijkse conferentie van de Religious Education Association (REA), die van 10 tot 14 juli 2023 zal worden gehouden aan de Universiteit van St. Thomas in Saint Paul, Minnesota. En ik mag de programmavoorzitter van de conferentie zijn. Samen met collega’s Ronelle Sonnenberg (PThU, Amsterdam, Nederland) en Karen-Marie Yust (Presbyterian Seminary, Richmond, USA), hebben we als team deze vraag op de agenda van de conferentie gezet: Wiens kinderen zijn zij?

Maar waarom? Dat leg ik hieronder graag uitgebreid uit. En ik nodig je uit om met mij contact op te nemen als je een suggestie hebt, een urgentie kwestie zou willen aandragen voor de conferentie of anderszins ideeën hebt die je met me wilt delen.

De religieuze en godsdienstige vorming van een nieuwe generatie vindt op verschillende plaatsen plaats. In het gezin, op scholen, in het levensbeschouwelijk en godsdienstonderwijs in het bijzonder, en in geloofsgemeenschappen. Maar ook in het publieke domein, in de media en op het World Wide Web. De wijze waarop vorm wordt gegeven aan religieuze vorming is zeer divers en hangt samen met verschillende dimensies (zintuiglijk, cognitief, affectief, ervaringsgericht etc.). De opvatting dat religieuze vorming inwijding in een particuliere geloofstraditie betekent, heeft op verschillende plaatsen plaatsgemaakt voor een veelheid van andere benaderingen.

Naast inwijding functioneren ook doelstellingen zoals tot een beter zelfverstaan komen, een zinvol of doelgericht leven leiden of bijvoorbeeld het vermogen ontwikkelen om een interreligieuze dialoog aan te gaan. Een nieuwe generatie wordt opgevoed te midden van allerlei opvoeders die verschillende en soms tegenstrijdige doelstellingen hebben met betrekking tot religieuze opvoeding, uitgaande van eenzelfde verantwoordelijkheidsbesef om het kind op haar of zijn religieuze weg te (bege)leiden.

Dit roept de fundamentele en uitdagende vraag op: wie is verantwoordelijk voor de religieuze opvoeding van kinderen? Wiens kinderen zijn zij? Wie neemt uiteindelijk de leiding om een richting aan te geven in het proces van religieuze ontwikkeling van een nieuwe generatie?

Dit is zowel een beschrijvende als een normatieve vraag. Vanuit een beschrijvend perspectief kunnen we ons afvragen wie of wat de religieuze weg bepaalt die een kind of jongere gaat. Vanuit een normatief perspectief kunnen we ons afvragen wie of wat zou moeten bepalen welk religieus pad een nieuwe generatie inslaat? Zowel deze beschrijvende als deze normatieve vraag vormen de basis voor het conferentiethema, dat in drie richtingen zal worden uitgewerkt.

Ten eerste werpt de conferentie licht op kinderen en jongeren zelf: hoe beleven zij hun religieuze vorming? Wie zijn de bepalende factoren in hun ontwikkeling? Ten tweede werpt de conferentie licht op de huidige benaderingen van verschillende opvoeders. Welke opvattingen hebben opvoeders over de nieuwe generatie, over het kind, over de jongere? Welke opvoedingsidealen sturen het gedrag van opvoeders, van ouders en van jeugdwerkers in geloofsgemeenschappen? Aan wie denken opvoeders dat het kind toebehoort? Wie zijn uiteindelijk het meest sturend in hoe een kind zich ‘religieus’ ontwikkelt? Ten derde werpt deze conferentie licht op de normatieve vraag die erachter schuilgaat: wie bepaalt wat voor wie in de religieuze opvoeding? Als de particuliere religieuze traditie niet langer het doel of de bedding is van de religieuze opvoeding, wat moet dan de rol zijn van voorgangers in geloofsgemeenschappen? Wat moet de rol van de ouders zijn en hoe moeten scholen en leraren godsdienst en levensbeschouwing hun positie kiezen? Als het kind veel meer gericht moet zijn op religieus zelfverstaan: is het kind dan uiteindelijk “van zichzelf”? En wat houdt dat precies in?

Vragen in deze drie richtingen nemen we waar in het onderzoek dat we in onze eigen onderzoeksinstituten uitvoeren en we herkennen ze in de discussies die binnen REA veelvuldig worden gevoerd rond uiteenlopende thema’s. Met de samenvattende vraag “Wiens kinderen zijn zij?” stellen we een fundamentele vraag aan de orde die urgent is bij het verkennen en bevorderen van de onderling verbonden praktijken van wetenschap, onderzoek, onderwijs en leiderschap in geloofsgemeenschappen, academische instellingen en de bredere samenleving. Urgent, omdat de huidige zeer pluralistische, gefragmenteerde en soms gepolariseerde wereld ervoor zorgt dat de vraag naar gezag en verantwoordelijkheid in pedagogische relaties een grondige reflectie behoeft, zowel van professionals als van wetenschappers.

Naast een academisch en een praktijkgericht perspectief, zal de conferentie haar hoofdvraag vanuit het perspectief van verschillende disciplines benaderen. In de eerste plaats denken we aan de twee disciplines die vaak aan bod komen in REA: het pedagogisch en het theologisch perspectief. Daarnaast vraagt de vraag “van wie zijn de kinderen?” om een (ontwikkelings)psychologisch perspectief, maar ook om een godsdienstwetenschappelijk perspectief. Wat dit laatste betreft, komt het thema van de interreligieuze dialoog of het vraagstuk van de verhouding tussen staat en school en religie in verschillende contexten aan de orde. Bovendien zal de vraag vanuit een micro-, meso- en macroniveau worden behandeld.

Wij zijn ervan overtuigd dat de fundamentele vraag “Wiens kinderen zijn zij?” en het thema “verantwoordelijkheden voor de religieuze vorming van een nieuwe generatie” in meerdere religieuze tradities en op verschillende manieren actueel zijn.

The REA2023 annual meeting is prepared by Jos de Kock and Ronelle Sonnenberg of the Platform for International Research on Youth Ministry and Religious Education in Flanders and the Netherlands (in which ISREYM at ETF Leuven and OJKC at PThU are cooperating) together with Karen-Marie Yust (Presbyterian Seminary, Richmond, USA).

Jongeren en de kerk: goed kijken maar!

Onderstaande tekst verscheen in het eerste nummer van het EJV Leidersmagazine dat eind 2021 verscheen.

De Kock, A. (2021). Jongeren en de kerk: goed kijken maar! EJV Leidersmagazine, 1(1), 8-9.

Jongeren en de kerk. De één wordt enthousiast bij het lezen van deze woordcombinatie. Misschien ben jij dat wel als kinder- of jeugdwerker: altijd te vinden voor een leuke activiteit met de jongsten in de gemeente. De ander wordt bezorgd: hoe houden we kerk en jeugd nog met elkaar verbonden? En misschien voel jij die zorg ook. Of het nu met enthousiasme is of met zorg; als je met elkaar spreekt over jongeren en de kerk, dan is het belangrijk hóe je kijkt naar jongeren en hóe je spreekt met en over jongeren.

In de eerste plaats kun je de jongere zien als individu. De verbinding tussen kerk en jongere heeft dan vooral te maken met de individuele jongere op weg helpen in een leven als gelovige. De kerk heeft een functie voor deze individuele zoektocht van een jongere. De kerk heeft een functie voor de jongere in het duidelijk maken wat het evangelie inhoudt en wat het volgen van Christus in de dagelijkse praktijk van het leven kan betekenen.

In de tweede plaats kun je de jongere zien als iemand die in relatie staat tot andere leeftijdsgenoten: de jongere als onderdeel van een peer groep. De verbinding tussen kerk en jongere heeft dan vooral op het oog om een jonge generatie, als groep, met elkaar het geloof te laten ontdekken en te beleven. De kerk heeft een functie voor jongeren in het bieden van plekken en momenten om met elkaar samen te komen, samen te (leren) geloven en om van daaruit ook de verbinding te maken met andere generaties.

De jongere is iemand voor de kerk als uniek individu. De jongere is ook iemand voor de kerk door wie zij is door de groep waartoe zij behoort. En er is nog een derde manier waarop je naar de jongere kunt kijken, namelijk als iemand wiens identiteit bepaalt wordt door de aanspraak van de Ander, van God. Wie de jongere is, zit niet in het unieke zelf, niet in de identeit van de groep maar in wie zij is voor God: kind van God, lid van het lichaam van Christus, Zijn gemeente.

Hoe spreek jij over jongeren in relatie tot de kerk? Hoe kijk je naar kinderen als je met hen spreekt of met hen optrekt in het kinder- en jeugdwerk? Elk van de drie genoemde manieren zijn belangrijk. En sluiten op elkaar aan. Het is belangrijk om jongeren heel persoonlijk en individueel van dienst te zijn met het vinden van een gelovig leven in het leven van hier en nu. Het is belangrijk om jongeren als groep serieus te nemen en letterlijk plekken te bieden waar zij als nieuwe generatie op hun eigen wijze kunnen samenkomen, kunnen ontspannen en God kunnen dienen. En het is belangrijk dat jongeren worden gezien als onmisbaar lid van de kerkgemeenschap. Zodat zij samen met oudere generaties het verlossende Evangelie van alle eeuwen ervaren, vieren en op hun beurt weer doorgeven. Jongeren en de kerk. Het verdient jouw enthousiasme. En het verdient jouw zorg. En het vraagt aandacht voor wie de jongere is. Goed kijken maar!

Prof. Dr. A. (Jos) de Kock. Godsdienstpedagoog en Hoogleraar Praktische Theologie aan de Evangelische Theologische Faculteit, Leuven. Tevens coördinator van het ETF Leuven onderzoeksinstituut ISREYM: Institute for the Study of Religious Education and Youth Ministry.

Vaccinaties wissen impact van coronajaar op jongeren niet uit.

Deze tekst verscheen als opiniebijdrage in het Nederlands Dagblad van 21 juni 2021.

Eerder deze week bracht VRT Nieuws naar buiten dat vooral vijfdejaars in het Vlaamse middelbaar onderwijs het voorbije coronaschooljaar als erg zwaar hebben ervaren. Dit blijkt uit een scholierenonderzoek dat werd uitgevoerd door De Vlaamse Scholierenkoepel (VSK). De scholieren geven bijvoorbeeld aan dat de coronatijd negatieve impact gehad heeft op het maken van vrienden en op de leerresultaten.

Er verschenen in het afgelopoen jaar meer van dit soort berichten over de impact van de coronapandemie op het welzijn van jonge mensen. Inmiddels opent onze samenleving zich in een hoog tempo, niet in de laatste plaats door de vaccinatiecampagne. De positiviteit onder de mensen neemt toe. Maar met het zetten van vaccinaties wis je de impact van de coronatijd op jongeren niet uit. Die impact vraagt blijvende aandacht in het onderwijs, in het godsdienstonderwijs in het bijzonder. En in het kerkelijk jeugdwerk. Daarbij gaat het om vier kernwoorden: eenzaamheid, angst, isolement en levensbeschouwing.

Eenzaamheid

Er zijn jongeren die eenzaamheid hebben ervaren of gevoelens van eenzaamheid hebben ontwikkeld. Sociale contacten zijn voor een lange periode tot een minimum  teruggebracht. Jongeren hebben minder kansen gehad om met vrienden af te spreken. Om hun eigen klasgenoten te ontmoeten. Om familie te zien. Sporttrainingen werden in de agenda doorgestreept. Nu deze sociale contacten allemaal weer mogelijk worden is niet gezegd dat gevoelens van eenzaamheid weg zijn. Samen zijn staat niet meteen gelijk aan niet eenzaam zijn. Er moet zorg zijn om jongeren die moeilijk weer aanhaken. En ruimte om met gevoelens van eenzaamheid voor de dag te komen.

Angst

Er zijn jongeren die angst hebben gekend of gevoelens van angst hebben ontwikkeld. Doordat zij van dichtbij ziekte en overlijdens hebben meegemaakt. Of doordat de nabijheid van mensen voor een lange periode geassocieerd is met gevaar. Ook op het oog zoiets eenvoudigs als het dragen van mondmaskers kan onzekerheid of zelfs angst in de hand werken: niet weten wat je aan een ander hebt omdat een belangrijk deel van de lichaamstaal aan het gezicht is onttrokken. Nu de mondmaskers meer en meer af mogen is het zaak om aandacht te hebben voor gevoelens van angst. Er moet ruimte zijn om hier woorden aan te geven. Evenals ruimte om je opnieuw vrij te uiten, met woorden, creatief of in sport en spel. Samen lachen en werken aan onderling vertrouwen in de groep is daarbij essentieel.

Isolement

Er zijn jongeren die in een isolement zijn geraakt. Gevoelens van eenzaamheid en angst kunnen ertoe leiden dat je enkel nog in jezelf zit rond te malen. Dar je een voortdurend gesprek met jezelf voert. Voor een gezonde ontwikkeling hebben jongeren meer gesprekspartners dan zichzelf nodig. Een jongere is gediend met mensen om zich heen voor wie zij of hij betekenis heeft. Er zijn jongeren voor wie de balans tussen met jezelf bezig zijn en met anderen bezig zijn is zoek geraakt. Deze jongeren zijn gediend met een netwerk, een gemeenschap, een omgeving waarmee zij zich innerlijk weer kunnen verbinden. Waaraan zij actief een bijdrage kunnen leveren met wie zij zijn en met wat zij aan capaciteiten in huis hebben.

Levensbeschouwing

De coronatijd heeft niet alleen impact gehad op gevoelens en ervaringen, op de fysieke gesteldheid en sociale netwerken van jongeren. Het heeft ook een impact op hoe jongeren de wereld en het leven zien en hun eigen plek daarin. Jongeren hebben gedurende de coronatijfd gedachten ontwikkeld over de waarde van het leven en de ontwrichtende kracht van ziekte. Zij hebben kennisgemaakt met ethische vragen, hebben ‘in het groot’ wereldleiders zien opereren en zijn ‘in het klein’ geconfronteerd met opvattingen en gedrag van ouders, vrienden en andere voorbeeldfiguren. Dit alles heeft bij jongeren het denken over het leven gekleurd. Deze levensbeschouwelijke ontwikkeling van jongeren stopt niet bij het voltooien van de vaccinatiecampagne. Deze is gediend met een vervolg. Jongeren verdienen voldoende ruimte om met hun gedachten voor de dag te komen. Om stevige gedachten te laten bevragen, ontluikende gedachten te laten ontwikkelen en de grote en kleine vragen van het leven te mogen stellen.

Op het oog stond het leven een jaar lang stil. Maar dat is schijn. De ontwikkeling van jongeren stond in het afgelopen coronajaar zeker niet stil. En dat zal te merken zijn in de tijd die komt. Het onderwijs doet er goed aan om alert te zijn op signalen van eenzaamheid, angst en isolement. En er zal, zondermeer in het godsdienstonderwijs, voldoende ruimte gegeven moeten worden aan het levensbeschouwelijke gesprek met jongeren. En voor kerkelijk jeugdwerk geldt hetzelfde. Dat is bovendien bij uitstek de plek waar ervarignen van eenzaamheid, angst en isolement op een betekenisvolle manier in gesprek gebracht kunnen worden met en in een levende geloofsgemeenschap.

Prof. Dr. Jos de Kock. Godsdienstpedagoog en Hoogleraar Praktische Theologie, Evangelische Theologische Faculteit, Leuven.

Recente ontwikkelingen in kinder- en jongerenwerk en jongerencatechese

Wat zijn recente ontwikkelingen in kinder- en jongerenwerk en in jongerencatechese? Voor Ouderlingenblad schreef ik een overzichtsartikel dat ingaat op deze vragen. Via deze link is het artikel te lezen.

Via ons onderzoeksinstituut ISREYM (Institute for the Study of Religious Education and Youth Ministry) zetten we ons aan de ETF Leuven in om in samenwerking met andere instellingen academisch onderzoek naar praktijken van godsdienstige vorming en praktijken van christelijk geïnspireerd kinder- en jongerenwerk verder uit te bouwen. Ook wil het onderzoeksinstituut ISREYM “community learning” bevorderen van professionals, professionele organisaties en wetenschappers op de thema’s godsdienstige vorming en kinder- en jongerenwerk.

Naar aanleiding van: De Kock, A. (2021). Recente ontwikkelingen in kinder- en jongerenwerk en jongerencatechese. Ouderlingenblad, 98(1124), 6-9.

Leidinggeven in een tijd van corona: een persoonlijke reflectie op het afgelopen jaar vanuit een normatief perspectief.

Op 25/26 februari 2021 vond een online expert meeting plaats met als thema: “International Knowledge Transfer in Religious Education & Religious Educational Leadership”. Ik was gevraagd om een bijdrage te leveren vanuit de volgende vraagstelling: Hoe geef je leiding aan een theologische faculteit ten tijde van de corona pandemie, bezien vanuit een normatief perspectief?

Hieronder kun je de uitgebreidere tekst van mijn bijdrage downloaden en lezen die tijdens de expert meeting werd bediscussieerd. Ik reflecteer daarin vanuit een persoonlijk perspectief als rector van de Evangelische Theologische Faculteit in Leuven in het afgelopen jaar: een jaar dat werd gestempeld door de coronapandemie en mij uitdaagde in het innemen van en het wegen van persoonlijke, professionele en theologische normatieve posities.

De bijdrage biedt een hoogst persoonlijke reflectie op de vraag naar leidinggeven in een tijd van corona, specifiek vanuit een normatief perspectief. Het moet zeker niet gelezen worden als de enige, de beste, of zelfs maar een goede benadering. Deze bijdrage wil een uitnodiging zijn aan gesprekspartners om na te denken over eigen praktijken van leidinggeven en normatieve discoursen die daarin een rol spelen.

Download hier de bijdrage “Leadership in Theological Education in Times of Corona

Het belang van goed doordacht kinder- en jongerenwerk

Prioriteit geven aan jonge generaties betekent voor kerken dat zij ook energie stoppen in goed doordacht kinder- en jongerenwerk.

In de visienota van de Protestantse Kerk in Nederland (Van U is de toekomst) wordt de kerk voorgesteld als een Woord- en tafelgemeenschap. Deze gemeenschap heeft “… inwijding, inlijving en toewijding nodig. Dit proces, dat begint bij de doop, draait om levenslang leren, bekeren, loslaten, dienen en delen. Oftewel, om de navolging van Jezus.” (p. 10).

Geïnspireerd door de visienota is een beleidskader voor de dienstenorganisatie van de Protestantse Kerk opgesteld (De toekomst open tegemoet) die deze week door de synode van de Protestantse Kerk wordt besproken. In dat beleidskader wordt geconstateerd dat gemeenten zichtbaar en relevant in de samenleving aanwezig willen zijn en jeugd en jonge gezinnen willen bereiken (p. 11). In dat licht betekent werken aan toekomstgericht kerk-zijn, naast een aantal andere punten, ook “prioriteit geven aan jonge generaties” (p. 15).

Die prioriteit wordt in het beleidskader in het bijzonder vertaald naar “bovenlokale bedding voor zingeving en geloven” (p. 21). “Het gaat daarbij om jonge mensen buiten de kerk die wel iets met zingeving willen maar dat niet bij onze kerk zoeken. En om jonge mensen die nog wel iets of zelfs veel met geloven hebben maar onze kerk (dreigen te) verlaten omdat ze zich daar niet meer thuis voelen” (p. 21). Er wordt voorgesteld om netwerken rond geloven en zingeving te versterken en nieuwe initiatieven te ontplooien waarmee jonge mensen zich kunnen verbinden.

Dit is op zichzelf een waardevolle denkrichting. Nu moeten we oppassen dat we beleidsnota’s niet teveel beoordelen op wat er niet in staat. Je kunt nu eenmaal niet alles evenveel woorden geven en soms gebeuren in de praktijk dingen toch wel, ook al staan ze niet expliciet in een beleidsnota. Dus het is met enige voorzichtigheid dat ik het volgende opmerk. Prioriteit geven aan jonge generaties vraagt om nog een andere denkrichting, een die ik in het beleidskader mis. En dat is de aandacht voor inwijding en goed doordacht kinder- en jongerenwerk in de geloofsgemeenschap, of dat nu de gevestigde gemeente of een nieuwe vorm van kerk-zijn is. Op de plekken waarin kinderen, jongeren, jonge gezinnen deel uitmaken van de Woord- en tafelgemeenschap.

Terecht formuleert de visienota dat inwijding, inlijving en toewijding om levenslang leren vraagt. Dat levenslang leren begint al bij de jongste leden van de gemeente. Dat vraagt om goed kinder- en jongerenwerk, inclusief theologische doordenking en praktische toerusting. Het geloof en de kerk functioneren door voortdurende praktijken van inwijding, al eeuwen lang. Dat vraagt om persoonsvorming en dus leren van jongsaf aan in allerhande praktijken binnen de geloofsgemeenschap.

In een bijdrage van een aantal jaren terug ging ik in op enkele ontwikkelingen die eraan bijdragen dat de aandacht voor inwijding in kerken naar de achtergrond kan verdwijnen. Kerken moeten dat niet laten gebeuren. Kerk-zijn vraagt voortdurend aandacht voor inwijding via goed doordacht kinder- en jongerenwerk. Zowel in gevestigde gemeenten als in nieuwe vormen van kerk-zijn. Ik moedig de Protestantse Kerk dan ook aan de aandacht voor inwijding in de geloofsgemeenschap niet te laten verslappen. En om te blijven investeren in de ontwikkeling en ondersteuning van goed doordacht kinder- en jongerenwerk.

Actief aarzelen: een gesprek over kerk, theologie en praktische theologie.

Op de website van het Kerkenraden Steunpunt zijn twee podcasts geplaatst waarin Klaas Quist met mij in gesprek is over kerk, theologie en de praktische theologie. Een gesprek over actief aarzelen.

Via deze link zijn de podcasts te beluisteren: 

Juist nu theologie?

Onderstaande bijdrage verscheen in het Nederlands Dagblad van 18 april 2020

Deze corona tijd lijkt voor veel kerken een “juist nu” tijd te moeten zijn: “Juist nu moeten we er als kerk voor kwetsbare mensen zijn”, “juist nu moeten we onze boodschap van hoop laten klinken”. Er is wel een enkel praktisch probleem dat om een oplossing vraagt. Hoe maak je werkelijk contact met mensen als je door thuisisolatie onbereikbaar voor elkaar bent? 

Theologen volgen met meer dan gemiddelde belangstelling de wijze waarop kerken omgaan met de uitdagingen die de corona crisis met zich meebrengt. Tegelijkertijd worden zij zelf ook geconfronteerd met vragen die de crisis aan hun eigen vakgebied stelt. Dat geldt ook voor mij. Het is nog maar een half jaar geleden dat ik bij gelegenheid van de Opening Academisch Jaar aan de ETF Leuven als praktisch theoloog en godsdienstpedagoog het belang uiteenzette van ontmoetingsleren. Ontmoetingsleren, zo betoogde ik, is theologisch en pedagogisch van belang voor (a) de theologische faculteit (b) de praktische theologie (c) levensbeschouwelijk onderwijs en (d) kerkelijk jeugdwerk. Als je bedenkt dat ik daarbij natuurlijk ook de fysieke ontmoeting op het oog had, dan zie je meteen dat door de coronacrisis die gedachte op alle vier onderdelen wordt uitgedaagd.

Bijvoorbeeld: Waar blijf je, als praktisch theoloog, als je door de huidige omstandigheden nauwelijks meer empirisch onderzoek kan verrichten? Tenminste, als je werkelijk ter plekke je oren en ogen de kost wil geven? Nu ja, genoeg vragen voor mij. En me dunkt, genoeg vragen die op elke andere collega theoloog af zullen komen in deze corona tijd. En net als bij kerken bespeur ik onder ons theologen soms ook een “juist nu” gevoel. “Juist nu kunnen we als theologen relevant zijn want iedereen zoekt nu, overmand door onzekerheid, naar houvast”. “Juist nu kunnen we de vraag naar God weer op een frisse manier op de agenda zetten: waar is Hij in deze coronacrisis?”. Allemaal “juist nu” issues die theologen uitdagen. Uitdagen om te doordenken en soms uitdagen om zich erover uit te spreken. En bij de een blijkt het pad van doordenken naar uitspreken korter dan bij de ander.

Theologen doordenken al veel langer dan vandaag vragen ten aanzien van God en het leven, inclusief crises in het leven. Voor het doordenken van deze vragen en het zoeken van (voorlopige) antwoorden is vaak een lang pad bewandeld. Omdat het tijd vraagt en een bescheiden houdinig. De werkelijkheid is complex en wie zou willen beweren dat dat niet geldt voor onderwerpen als God, onzekerheid in het leven en lockdowns? Academici en ook theologen dienen daarom bescheiden, ja zelfs aarzelend te zijn. Bescheiden en aarzelend, want zoekend en tastend. En precies zo kunnen theologen dienstbaar zijn aan kerk en samenleving.

Bij gelegenheid van diezelfde Opening Academisch Jaar een half jaar geleden pleitte ik daarom voor een academie die de neiging tot een quick fix analyse tegengaat en ruimte schept voor werkelijk goed observeren en luisteren en fundamentele aarzeling. Ook dat pleidooi wordt in deze tijd uitgedaagd: houd ik het als theoloog vol om in een ontvangende houding te blijven: wat zie ik, wat hoor ik, wat ruik ik, wat zeggen mensen, wat zie ik van de kerk, wat bespeur ik van God? Welke andere dan mijn eigen perspectieven zijn er en wat hebben die mij te zeggen? Laat ik die toe? 

Deze corona tijd is inderdaad een “juist nu” tijd. Maar dan wel zo: Juist nu komt het erop aan te ontvangen, te overdenken, te wegen, de blikrichting te verruimen, het oordeel uit te stellen. Juist nu is het een tijd van veel dingen niet te weten en je daarin te verwonderen. Een theologische faculteit en een theologische opleiding biedt hier ruimte aan. Niet juist nu, maar altijd. En nu misschien met beperkte middelen, dat dan weer wel. Aarzelend, bescheiden en ruimte en tijd biedend om te overwegen en te heroverwegen. Om niet alleen “juist nu” maar duurzaam van dienst te zijn voor kerk en samenleving. En ook kerken doen er goed aan om temidden van hernieuwd relevantiebesef en het vele regelwerk in zekere zin bescheiden te blijven: door zorgvuldig waar te nemen, te luisteren en veel dingen even niet te weten.

Prof. Dr. Jos de Kock, hoogleraar Praktische Theologie aan en Rector van de Evangelische Theologische Faculteit, Leuven.

 

Het lastige is niet de ander, dat ben jezelf.

In het Verus magazine “Op Adem” doe ik een boekje open over, hoe zal ik het zeggen, “wat mij beweegt”. Het artikel verscheen in de serie “De diepte in met…”. Nu ja, het is inderdaad een tekst geworden die goed is voor nadere psychologische en theologische reflectie. Ik zie de casestudies wel verschijnen :). Lees het hele artikel hier.

Tekst is van Bert van der Kruk. Foto’s zijn gemaakt door Tom van Limpt.